| Voorbrief | jaarlijkse inleg | opbouw | uitleg |
Beste gebruiker,
Hieronder staat
achtergrond informatie vermeld over de verschillende mogelijkheden voor
een DGA om de overtollige liquiditeiten in de BV te optimaliseren die je
in de rekentool kan toetsen. Onder tabblad “Uitleg” staan uitgangspunten
en functies van de tool verder uitgewerkt.
Veel plezier met de
tool.
Met vriendelijke
groet,
Edwin Visser
Promptus
Advies ism Pensioen-Netwerk.nl
voor vragen
mail naar
info@promptus-advies.nl
Voor de dga die
onder de overgangsregeling van de levensloop valt, namelijk de
leeftijdscategorie 51-55 jaar per 31 december 2005, geldt de aanname dat
toetsing aan de hand van art. 12a Wet LB 1964 in deze casus heeft
plaatsgevonden. Hetgeen betekent dat ook de gewone werknemers (die
eveneens vallen onder de overgangsregeling) in deze onderneming minimaal
25% inleggen in de levensloopregeling. Voor deze dga is het derhalve
mogelijk meer dan 12% in te leggen en hij handelt dan niet in strijd met
art. 12a Wet LB 1964. Uit de rekenvoorbeeld blijkt dat in deze casus de
levensloopvariant de meest rendabele optie is. Toch is het van belang
dat de individuele situatie van de dga wordt beoordeeld en aan de hand
daarvan de keuze voor een van genoemde opties wordt gemaakt. Waar moet
men rekening mee houden bij deze keuze? Het uitkeren van dividend,
waardoor vervolgens in privé in box 3 kan worden belegd, heeft een
heffing van 25% inkomstenbelasting tot gevolg. Dit betekent dat er met
de resterende 75% van de middelen in privé kan worden belegd. Na de 25%
inkomstenbelasting, volgt dus nog de jaarlijkse terugkerende
vermogensrendementheffing van 1,2%. De fiscus gaat uit van een fictief
rendement van 4%. Bij een lager werkelijk rendement is deze optie
minder aantrekkelijk.
Grofweg kan worden
gezegd dat bij rendementen die hoger liggen dan het forfaitaire
rendement van box 3, het beleggen in privé het meest interessant is ten
opzichte van beleggen in de BV.
Bij het beleggen in
de BV is het te beleggen bedrag groter ten opzichte van het beleggen in
privé, om reden dat bij het beleggen in privé direct 25% wordt
afgerekend. Bij het beleggen in de BV is er niet afgerekend, waardoor
per saldo 25% meer overblijft om te beleggen. Er moet echter wel
rekening worden gehouden met de jaarlijks door de BV verschuldigde VPB
over de met de beleggingen behaalde rendementen. Daarnaast rust op het
vermogen in de BV nog een latente aanmerkelijkbelangclaim van 25%.
Uit bijgaand
rekenvoorbeeld blijkt dat - bij een lager rendement - het sparen in de
BV aantrekkelijker is dan het uitkeren van dividend en vervolgens sparen
in box 3. Uit het volgende rekenvoorbeeld zal blijken dat bij een hoger
rendement deze situatie precies andersom is.
Een ander
aandachtspunt bij het bepalen van de juiste keuze is dat de
levensloopregeling minder flexibiliteit biedt dan de andere drie opties.
Bij het beleggen in de BV/privé of het uitkeren van nettosalaris is de
dga volledig vrij in het bestedingsdoel en tevens het tijdstip van
besteden. Voor de dga is opname uit de levensloopregeling wel
eenvoudiger dan voor een gewone werknemer. Toch heeft ook de dga met de
wettelijke levensloopregels te maken. De levensloopgelden moeten
namelijk uiterlijk één dag voor het 65ste jaar worden
opgenomen, waardoor het gevaar bestaat dat er op de eenmalige uitkering
een hoger IB-tarief van toepassing kan zijn. Het kan ook benut worden
voor aanvulling van het pensioen. Daarentegen geldt het bezwaar van
vele ‘gewone’ werknemers, namelijk de angst dat de werkgever geen
toestemming zal geven voor de verzochte verlofperiode, voor de dga
natuurlijk niet.Het is voor een dga redelijk eenvoudig om zichzelf een
hoger salaris toe te kennen.
In optie 2 wordt
een hoger salaris toegepast, IB-heffing ingehouden en resteert er een
nettosalaris. Daarentegen wordt bij mogelijkheid 1 het extra deel
salaris niet netto uitbetaald, maar rechtstreeks in de
levensloopregeling ingelegd. Doordat op het levenslooptegoed de
forfaitaire heffing van box 3 gedurende de looptijd niet van toepassing
is en er tevens in de uitkeringsfase een geïndexeerde heffingskorting
(momenteel €199 per jaar) op in mindering kan worden gebracht, is de
mogelijkheid van levensloop in veel situaties fiscaal vaak gunstiger.
Indien het salaris
van de dga niet (kan) word(t)(en) verhoogd en op het brutosalaris een
bedrag ten gunste van de levensloopregeling wordt ingehouden, zal de dga
met een lager nettosalaris genoegen moeten nemen. In vergelijking met
een gewone werknemer heeft een dga de mogelijkheid om in zijn inkomsten
te voorzien door bijvoorbeeld te lenen van zijn BV in de vorm van een
rekening-courantverhouding met de BV. In beginsel leidt dit niet tot
fiscale problemen. Dit zal eerst het geval zijn als een
rekening-courantverhouding een zodanige hoogte gaat aannemen dat het
niet meer aannemelijk is, dat deze door de dga zal worden afgelost. Het
gevaar van een fictieve dividenduitkering kan dan gaan spelen. Om dit te
voorkomen kan een aflossingsregeling met de BV worden overeengekomen. De
betaalde rente door de dga - welke rente een zakelijk karakter moet
hebben - is bij de dga in beginsel niet aftrekbaar. De schuld valt
echter wel in box 3 bij de dga. De rente die de BV van de dga ontvangt,
is bij de BV uiteraard wel belast.
Een ander voordeel
van de levensloopregeling is dat - bij het bereiken van de 210%-grens -
de dga het levenslooptegoed kan laten afnemen en kan aanwenden voor zijn
pensioen, mits binnen de fiscale grenzen. Vervolgens is het
levenslooptegoed opnieuw hervulbaar. Indien bij het ‘overhevelen’ van
het levenslooptegoed nog bijvoorbeeld €100 resteert in de levenslooppot,
dan kan de dga na het opnieuw vullen van de pot, in de uitkeringsfase
nog steeds gebruikmaken van de geïndexeerde heffingskorting.
Bron: VFP Kluwer.